Lezing van Raphaël Pirenne in het kader van de tentoonstelling van René Daniëls.
Op het einde van de jaren 70 en het begin van de jaren 80, de periode waarin René Daniëls het grootste deel van zijn beeldend werk creëerde, was eveneens het moment van een intensieve invraagstelling van de status van de schilderkunst. Douglas Crimp, theoreticus van de ‘Picture Generation’, kondigde dit in het lentenummer van October aan in een artikel getiteld ‘The End of Painting’. Geconfronteerd met deze bevinding die wijdverspreid besproken werd in de kunstwereld, moest de nieuwe generatie van jonge kunstenaars zichzelf positioneren: ofwel bevestigden ze de noodzaak om deze fase in de kunstgeschiedenis af te sluiten, ofwel keerden ze er net naar terug via het introduceren van afwijkingen.
De Nederlandse kunstenaar werkte - gedurende de tien jaar dat hij de voornaamste reeks van zijn werk vormde – een terugkeer naar de schilderkunst uit als een systeem van representatie. Verre van een picturaal model dat de werkelijkheid hertekent in de vorm van een enkelvoudig teken, presenteren de doeken van Daniëls – in het bijzonder de serie Mooie tentoonstellingen – tentoonstellingen als een variabele opstelling van representatiesystemen op het lege oppervlak. Deze rizomatische functie, die de kunstenaar ook uitwerkte in zijn vele tekeningen in de vorm van diagrammen die meerdere referentiepunten, constellaties en dynamische betekenisnetwerken verbinden, vormt een noodzakelijk contrapunt voor de leegstand van oppervlakken. We moeten terugkeren naar het gedachtegoed van Gilles Deleuze en Félix Guattari in het boek Mille Plateaux, dat zich tegelijkertijd met de aankondiging van de dood van de schilderkunst ontwikkelde, om de waarde van het arrangement in de schilderkunst van Daniëls te verduidelijken.